De hoed van Plasterk

Vroegûh vond ik minister Plasterk een hele bink. Dat klopt niet. Minister Plasterk was vroegûh nog geen minister, dus ik vond niet de minister maar Plasterk een hele bink. Trouwens, vroegûh is lichtelijk overdreven, want zo lang geleden is het nou ook weer niet dat Plasterk nog minister moest worden. Toen hij het werd, voorspelde ik hem een gouden carrière. Ik was er vast van overtuigd dat Plasterk de ideale opvolger was van Wouter Bos. Maar dat is dus ook iets van vroegûh, want nu ben ik daar helemaal niet meer zo zeker van.

Er is iets vreemds gebeurd met Plasterk. Het lijkt wel alsof hij tijdens zijn ministerschap krimpt. Na, wat is het, twee jaar ziet hij er zelfs een beetje onooglijk uit. Zo heel anders dan voor hij zijn loopbaan als bewindslied begon. Ik herinner mij hem als de gerespecteerde wetenschapper met oog voor mens en maatschappij. De beminnelijke commentator in De Volkskrant en Buitenhof, die met zijn haarscherpe analyses ingewikkelde onderwerpen voor Jan en alleman begrijpelijk uitlegde en daar een pasklare mening aan verbond, die je als simpele lezer of kijker zo kon overnemen. Het schoolvoorbeeld van de niet verstrooide professor, het knapste jongetje van de klas dat er genoegen in schept zijn met minder intelligentie bedeelde vriendjes en vriendinnetjes een handje te helpen zonder ook maar op het idee te komen hen belachelijk te maken.

Maar toen werd Plasterk minister.

Opeens verscheen hij in beeld met een hoed op zijn hoofd. In plaats van dat het hoofddeksel hem allure verschafte, benadrukte het zijn nietigheid. Er zijn mannen die voor hoeden geschapen zijn, maar tot die mannen behoort Plasterk niet. Hij valt als het ware weg tegen die hoed. Zijn anders zo innemende glimlach verwordt tot een domme grijns. Ik ben Jeroen Brouwers niet, maar sinds ik de tirade van deze gefrustreerde Grote Schrijvert over Plasterk heb gelezen, zie ik hem steeds met die te grote hoed op zijn te smalle hoofd door de grachten van Amsterdam varen als het Feestcondoom van de Gay Pride.

Jeroen Brouwers heeft in 2007 de Prijs der Nederlandse Letteren geweigerd, omdat hij het aan de onderscheiding verbonden geldbedrag à 16.000 euro ver beneden de maat vond. Plasterk kon daar toen als minister niets aan veranderen, maar het jaar er op had hij het bedrag opgetrokken naar 40.000 euro voor de auteur en 20.000 euro voor de promotie van diens werk. Daar was Brouwers ook weer boos over, vooral toen de minister weigerde het verhoogde bedrag met terugwerkende kracht uit te keren aan de Grote Autoir. Die nam onlangs wraak in De Volkskrant, waarin hij onder meer schreef: "Ronald Plasterk blaast zich op als een feestcondoom, is een zelfingenomen, pedante vlerk, een ijdele flapdrol, die niets van zijn baantje bakt, kwaakt dat hij naar een 'rijk cultuurleven' streeft en in de praktijk aan komt zetten met verwatenheid, domheid, lucht, flauwekul."

Zo, zo! New balls please.

Niet dat ik enorm onder de indruk ben van deze ietwat ongecontroleerde vuilspuiterij. Eerlijk gezegd vind ik Hermans'  Mandarijnen op zwavelzuur, hoe achterhaald inmiddels ook, beter. En Brouwers scheldkanonnade haalt het al helemaal niet bij de literaire schimpscheuten die Gerrit Komrij uitdeelt in bundels als 'Averechts' en 'Daar is het gat van de deur'. Enfin, wat kun je ook verwachten van een literatort die op zijn website het credo 'Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt' voert? Tjonge, jonge, hoe diepzinnig en dat voor een kruidje roer me niet.

Maar Brouwers vestigde wel mijn aandacht op de verschrompeling van Ronald Plasterk. Ik heb al sinds tijden geen heldere analyse meer van hem gehoord of gelezen. Waar zou dat aan liggen? De baan? Alleen al de gedachte! Dat zou immers betekenen dat je niet al te intelligent mag zijn om een goede minister te kunnen worden.

Of moet je gewoon geen hoed op zetten als die je niet past?