Twee oude opa's onderweg

Joop parkeerde zijn indrukwekkende terreinwagen op het geheime plekje onder de rook van de Amsterdam Arena. We hoeven er niet te betalen en we rijden na de wedstrijd onbelemmerd weg. Daar hebben wij oudere Ajax-supporters best een kwartiertje wandelen voor over. Joop had pijn in zijn enkel. "Misschien heb je een verkeerde beweging gemaakt," zei ik opbeurend. Op onze leeftijd kan elke beweging verkeerd zijn. Hij sloeg zich er dapper door heen.

 

We liepen door de Berthold Brechtstraat, een voorbeeld van architectonische eentonigheid in Amsterdam Zuidoost. De huizen zijn van vrij recente bouwdatum, maar de wijk oogt nu al gedateerd. Onlangs geplaatste parkeermeters kondigen haast dreigend de invoering van betaald parkeren per 1 oktober aan. Op weg naar het stadion komen we bijna aan het eind van de straat (of aan het begin als we teruglopen) langs De Brecht, een woonvoorziening voor mensen met chronisch psychiatrische problemen. Volgens de website van de Volksbond Amsterdam wordt er naar gestreefd de bewoners "zo plezierig en zo zelfstandig mogelijk te laten wonen. Zonder druk om weer (snel) te verhuizen". Als De Brecht opdoemt, moet ik telkens de neiging onderdrukken mijn pas te versnellen. Het zal de kleine neurasthenicus in mij zijn, maar ik voel me ongemakkelijk bij de aanblik van de paar mensen die steevast op een bankje voor de instelling naar het langstrekkende voetbalvolk zitten te staren. Of het ook voor Joop geldt, betwijfel ik. Hij is wat nuchterder met dat soort dingen.

Ja hoor, er zat iemand. Een vrouw. Het woord dik was niet van toepassing op haar. Die grens was ze gepasseerd. Wellicht als bijwerking van medicijngebruik. Ze wierp ons een warme blik toe en toen we op het punt stonden haar te passeren, vroeg ze: "Gaan jullie naar het voetbal?" Het klonk alsof ze het zich niet kon voorstellen. "Ja, dat had u niet gedacht, hè," antwoordde Joop. We wilden doorlopen, maar de vrouw stak haar hand op. "Wacht even ouwe opa's van me," zei ze olijk. Ouwe opa's? Van me? Ik bleef verbouwereerd staan. De vrouw boog zich samenzweerderig naar ons toe. "Hebben jullie misschien vijf euro voor mij?" vroeg ze. Even stonden we met de mond vol tanden. De vrouw trok een gezicht als gold haar verzoek een volstrekt onschuldige vriendendienst. Wat is vijf euro nou helemaal voor twee oudere heren die met kakkerige truien om de schouders op weg zijn naar het voetbalstadion?

Joop nam het initiatief. Meestal sta ik als eerste met mijn woordje klaar, maar als zo'n vrouw mij om een kleine financiële bijdrage aan haar ongetwijfeld troosteloze bestaan vraagt, weet ik het even niet. Mijn verstand kan haarscherp verzinnen waarom het onverstandig is een bedelende chronisch psychiatrische patiënt iets toe te stoppen, maar mijn hart breekt op zulke momenten. Jarenlang gaf ik vijf gulden aan een dakloze in de Ferdinand Bolstraat die beloofde er een broodje van te kopen en die vervolgens met een noodgang naar een slijterij op de Ceintuurbaan sjeesde. Maar die man was geen chronisch psychiatrisch patiënt en mijn bijdrage kon dus ook zijn behandeling niet doorkruisen.

De vrouw keek ons verwachtingsvol aan. Tevergeefs. Het was niet de eerste keer dat zij in haar leven nul op het rekest kreeg. "Nee," zei Joop vriendelijk doch beslist. Ik voelde het briefje van vijf euro in mijn linkerbroekzak branden, maar laf koos ik het kielzog van mijn vriend die zich met een elegant armgebaar in beweging zette. We hoorden geen protest, geen scheldkanonnade. De vrouw zweeg. Ze was wel gewend dat 99 procent van haar pogingen een zakcentje te bemachtigen gedoemd was te mislukken.

Bij de ingang naar ons vak werd ik gezoend door mijn favoriete nicht, een doorgewinterde SP'er die vierkant opkomt voor de zwakkeren in de samenleving. De wedstrijd was niet bepaald enerverend, maar Ajax won met 2-0 en de punten waren binnen. Toen we op de terugweg langs De Brecht kwamen, was het bankje leeg. Die vijf euro had ik trouwens toch al uitgegeven.