Geheel en al ijsvrij

Zondagochtend. Met de honden naar een verlaten pad in de bevroren polder. Een vals snijdend windje probeert tevergeefs spelbreker te zijn. Rijp over groen in een snuivend landschap. De paarden die doorgaans bij het meertje van de ganzen bivakkeren zijn tijdelijk geëvacueerd. Er zijn sowieso weinig dieren te zien. Na een verfrissende wandeling terug in de auto. Het wegdek op de Gooimeerdijk glanst. Aan de andere kant van het meer, ter hoogte van Huizen, zie ik traag voortkruipende schaatsenrijders en ik denk: Wat ben ik blij dat ik in die warme auto zit.

Tot nu toe heb ik het geheel en al ijsvrij kunnen houden. Met uitzondering van voormalige regenplassen, heb ik nog geen voet op welk bevroren water dan ook gezet. Ik weet niet eens of ik schaatsen heb. Er staat me iets bij van een paar noren, maar voor hetzelfde geld heb ik die weggegeven, al zou ik voor den drommel niet weten aan wie. Slechts één keer voelde ik de aanvechting om naar een winkel te gaan en een paar hypermoderne klikschoenen met lage ijzers te kopen, maar die impuls drukte ik met kracht de kop in. Ik zou hooguit een half uurtje hebben gekrabbeld alvorens ik mij schielijk uit de voeten zou hebben gemaakt.

IJspret is eigenlijk nooit iets voor mij geweest. Aan de omstandigheden heeft het niet gelegen. Ik groeide op aan de rand van Amsterdam, met de Westlandgracht en een kunstmatig aangelegd meertje voor de deur en daarachter idyllische polderslootjes met halfgezonken ingevroren pramen, totdat het platteland voor de huizenhonger van de grote stad moest wijken. Ik kreeg Friese doorlopers, precies zoals het hoorde en ik was niet eens een hark, al had ik wel een bloedhekel aan die oranje-blauwe linten die je telkens strak moest trekken met stijve vingers die tintelden van de kou. Ik had het gauw koud, hoe stom dat ook moge klinken, want natuurlijk was het koud bij temperaturen onder nul. Het viel mij alleen op dat sommige kinderen immuun leken te zijn voor de elementen, hoe stevig ze ook te keer gingen. Ik haakte al af bij een matige oostenwind. Zou de gevoelstemperatuur van een kleine neurasthenicus zich scherper doen voelen dan die van een gemiddelde Hollandse jongen met blozende wangen en een verstand dat met een handomdraai op nul kan worden gezet?

Toen ik een reportage zag over die belachelijke ijsvrij-actie op het ministerie van Buitenlandse Zaken, drong zich een beeld van nostalgie aan mij op. Op de lagere school waren wij leerlingen eens zo vermetel geweest om een betoging op touw te zetten teneinde ijsvrij te bewerkstellingen. Tja, wij hadden geen minister die met een ruim gebaar zijn ambtenaren op kosten van de gemeenschap een middagje vrijaf kon geven. (Tussen twee haakjes: die Eimert van Middelkoop is echt een voorbeeld voor onze jongens in Uruzgan met zijn bajonetbreuk. "Waar bent u gewond geraakt, excellentie?" "Eh, in de buurt van Rotterdam, soldaat."). Hoe dan ook, onze demonstratie in de jaren vijftig had zowaar succes. We hoefden de volgende dag niet op school te komen. Juichend renden we naar buiten. Hoera, ijsvrij!

Ik zal vast de volgende dag wel een uurtje op die klotedoorlopers hebben gestaan. Maar waarschijnlijk ben ik daarna pijlsnel naar huis gegaan en met een spannend jongensboek dichtbij de kachel gekropen. Een beetje in de geest van die vrouwelijke ambtenaar van Buitenlandse Zaken aan wie een verslaggever vroeg of zij al een tochtje in gedachten had. "Ja," antwoordde zij lachend, "Linea recta naar De Bijenkorf."