Een waar gebeurd verhaal

Een ziekenhuis ergens in Nederland. Op de afdeling Spoedeisende Hulp wordt een oude man binnengebracht. Ambulancebroeders hebben hem in een doe-het-zelf-hal opgehaald en met gillende sirene naar het hospitaal gebracht. Nu ligt hij op een behandeltafel in een krap bemeten hokje propvol apparaten die het leven moeten meten. Een dichtgetrokken gordijn geeft de oude man visueel nog wat privacy, maar in de overige hokjes klinkt elk woord dat achter het gordijn wordt gesproken als een geweerschot in een doodstil bos.

Aan het bed van de oude man zitten zijn echtgenote, een dochter en een zoon. De dochter praat op luide toon met een verpleegkundige over de toestand van haar vader, die nog niet geheel bij kennis is. Een toehoorder in het hokje tegenover dat van de oude man hoort af en toe een zwak gebrom, als van een stokoude motorfiets die slechts met moeite op gang te brengen is. De echtgenote van de oude man is van de kaart. De zoon krijgt haar zover dat ze er in toestemt een hapje te gaan eten, want het is inmiddels na zessen. De dochter gaat met haar mee.

De twee vrouwen zijn nog maar nauwelijks vertrokken of er komt beweging in de oude man. Er klinkt een verbaasd gemompel achter het gordijn. Mistflarden in zijn hoofd benemen de oude man het zicht op de werkelijkheid. De toehoorder stelt zich een verwilderde blik voor. Een oude man die wanhopig zoekt naar een aangrijpingspunt en die niet beseft dat zijn horizon achter hem ligt.

De zoon zegt: "Je ligt in het ziekenhuis, pa." 

De oude man zegt: "Huh?"

De zoon zegt: "Je was bij de Gamma, toch?"

De oude man zegt: "Wat? Waar?"

De zoon zegt: "Je bent gevallen, pa. Bij de Gamma. Gevallen. En toen hebben ze je naar het ziekenhuis gebracht."

Er valt een ongemakkelijke stilte, die wordt doorbroken als een poortarts zich langs het gordijn wurmt. Eerst moet de administratie op orde worden gebracht. De poortarts stelt een reeks vragen en ze noteert de antwoorden op een intakeformulier. Naam, geboortedatum, enfin, het papierwerk waaraan geen mens in een geciviliseerde maatschappij ontkomt.

Plotseling spitst de toehoorder zijn oren. Hij hoort de poortarts de volgende vraag stellen: "Als u doodgaat, wilt u dan dat wij u reanimeren?" De woorden stuiteren als kogels door de bescheiden ruimte.

De oude man zegt: "Huh?"

De poortarts zegt: "Als u doodgaat, wilt u dan dat wij u reanimeren?"

De zoon zegt: "Dus als je een hartaanval krijgt bijvoorbeeld en de kans is groot dat je er niet goed uitkomt... Of je dan wilt dat we je laten gaan."

De oude man zegt: "Huh?"

De poortarts zegt: "Misschien wilt u er eerst even met uw kinderen over praten."

De zoon zegt: "Ik heb nog een vraagje. Als u gaat defilibr..."

"Defibrilleren," helpt de poortarts.

"Defibrilleren. Ik dacht altijd dat ze dat doen als de hartslag laag is, maar ik heb gehoord dat het juist andersom is. Dus als de hartslag veel te hoog is."

De poortarts zegt: "Ja, bij een hartstilstand moeten we eigenlijk al ophouden."

Even trekt een mistflard op. De oude man zegt: "Daar heb ik nooit over nagedacht."

De zoon zegt: "Je bent 85. Als ik 85 was en ik zou moeten kiezen tussen verder leven met veel schade of... Dan zou ik zeggen: 'Het is mooi geweest. Laat mij maar gaan'. Maar ik ben jou niet."

Er valt weer een ongemakkelijke stilte. De poortarts verdwijnt tussen de gordijnen met haar papieren.

Weer trekt een mistflard op bij de oude man. Hij zegt: "Dat moet ik eerst met ma bespreken."

Dit is een waar gebeurd verhaal. Want die toehoorder was ik.