Ich bin ein Beijinger

Na een week Olympische Spelen, een reeks van documentaires en VPRO's TV China sta ik op het punt zelf Chinees te worden. Misschien versterkt de tijdfactor (om vier uur 's nachts begint het zwemmen) het proces van desoriëntatie. Hoe dan ook, uiterlijk ben ik nog steeds de plompe Hollander die door de Fransen zo wordt geminacht, maar mijn gedragingen zijn die van een Chinees ten voeten uit.

Ik eet rijst met onbestemd vlees uit een gebarsten kommetje (mijn katten houden zich behoedzaam op een afstand). Voorbijgangers groet ik met een buiging. Een sympathieke buurman die in zijn tuintje bezig was, wenste ik zoveel groen toe "als er druppels water zijn in de rivier". Ik wend voor dat ik als kind vaak geslagen ben, hetgeen ik als de normaalste zaak van de wereld beschouw. Zelfs heb ik een poging ondernomen mijn kinderen aan lichamelijke tuchtiging te onderwerpen, maar mijn zoon van negenentwintig gaf mij een speelse beuk terug en lachte: "Hé joh, doe effe normaal."

Mijn handschrift neigt steeds sterker naar het Chinese alfabet. Ik wil bijvoorbeeld een woord in het Nederlands schrijven en voor ik het weet zit ik te kalligraferen dat het een aard heeft. Geen idee wat die tekeningetjes in vredesnaam voorstellen. Inmiddels ben ik er wel achter dat één teken soms wel tientallen betekenissen heeft. Alleen het woord vrijheid heb ik nergens kunnen vinden, maar dat zal wel aan mij liggen.

Het is best fascinerend om Chinees te zijn. Gisteren zag ik onze minister president op de televisie. Normaal gesproken zou ik hem een verwensing hebben toegeroepen, maar nu volgde ik al zijn bewegingen met een soort verheven blik van bewondering en toen hij een op zichzelf nietszeggende mededeling had gedaan, begon ik spontaan te applaudisseren.

Ik moet wel eerlijk bekennen dat het Chinees zijn ook nadelige kanten heeft. Er is, om het op z'n Evert ten Napels te formuleren, een andere kant van de (olympische) medaille. Als neo Chinees verwacht ik namelijk veel meer eremetaal dan onze nationale olympische ploeg tot nu toe heeft veroverd. Het zit behoorlijk tegen als je de huidige oogst afzet tegen de vooraf gewenste medaillespiegel. De Holland Vier werd door weerbarstig wier onder de boot van een finaleplaats afgehouden. Tenminste, dat was de enige verklaring die de verbijsterde coach voor de afgang van het roeierskwartet kon bedenken. Marleen Veldhuis had op het startblok voor de 100 meter vrije slag vast ook wat wier onder haar voeten. Leg mij anders maar eens uit hoe zij als zesde kon eindigen. Misschien zat dat verrekte wier eveneens op de kogel van Rutger Smith. Hoewel, aan zijn gezichtsuitdrukking te oordelen, had hij er van gegeten. Wie zal het zeggen? Verder noem ik Dennis van der Geest, de baanwielrenners, het softballteam, de honkballers... Het is weer niks als narigheid, zou de grote volksschrijver noteren.

Gelukkig hebben we de Yngling nog. De wat, vraagt u. De Yngling. Dat is een zeilbootje. Heel klein. Zeg maar een polyester klomp met een zeiltje. Ik had er voor de Spelen nooit van gehoord, maar nu is de Yngling een reddingsboei in donkere olympische tijden. Die lijst met medailles moet langer. Harder werken jongens en meisjes. Doe het voor je land, doe het voor je volk, doe het voor mij, de Chinees van Oranje.